Evidence informed werken
Wil je een methodiek ontwikkelen en implementeren? Dan is het belangrijk dat je ‘evidence-informed’ te werk gaat voor een kwaliteitsvol resultaat.
3 soorten ‘evidence’
Een methodiek kan ondersteund worden door drie verschillende soorten bewijs of ‘evidence’:
- bewijs vanuit het wetenschappelijke veld;
- bewijs vanuit het praktijkveld;
- bewijs vanuit waarden en normen.

Soorten 'evidence' combineren
Deze vormen van evidence worden best zoveel mogelijk gecombineerd. Breng je ze alle drie in kaart? Dan wordt je interventie vanuit de wetenschap, vanuit de expertise van praktijkwerkers en vanuit de waarden van de einddoelgroep en de bredere maatschappij ondersteund. Zo kan je beredeneerde keuzes maken en een goed onderbouwde methodiek ontwikkelen.
Waar zit de meerwaarde van evidence-informed werken?
Bij het ontwikkelen en implementeren van een methodiek zijn er verschillende keuzemomenten waarop de juiste (en voldoende) evidence het maken van beredeneerde keuzes kan garanderen.
De focus op het juiste probleem
Evidence-informed werken zorgt ervoor dat je focust op het juiste probleem. Dit wil zeggen: een probleem dat zich effectief stelt bij de doelgroep, op het niveau van de leefstijl, omgeving of, ruimer, de gezondheid. Stel: je wil iets doen aan de ongezonde voedingsgewoonten bij studenten die op kot zitten. Dan moet je wel eerst kunnen bewijzen dat kotstudenten effectief ongezond eten. Als de evidentie die je verzamelt aantoont dat studenten op kot helemaal niet zo ongezond eten, dan focus je op een onbestaand probleem.
De focus op de juiste gedragsdeterminanten
Je focust op de juiste gedragsdeterminanten. Stel: je hebt bewijs dat aantoont dat kotstudenten er over het algemeen inderdaad ongezond eten. Je denkt er nu aan een interventie te ontwikkelen die studenten sensibiliseert over het belang van gezonde voeding en hen kennis bijbrengt over de voordelen van gezond eten. Maar liggen ongunstige attitudes ten aanzien van en een beperkte kennis over gezonde voeding wel aan de basis van het gedrag? Wat als studenten wel weten dat gezonde voeding belangrijk is en best wel gezonder willen eten, maar niet over de nodige kookvaardigheden beschikken? Of wat als ze onvoldoende toegang hebben tot gezonde voeding in de buurt van hun kot? Ook hier heb je evidentie nodig die je verzekert dat je de juiste gedragsdeterminanten aanpakt.
De keuze van de juiste methodiek
Je wil een methodiek ontwikkelen en implementeren die het onderliggende probleem adequaat aanpakt en optimaal is afgestemd op de noden/behoeften en leefwereld van de doelgroep. De beschikbare evidence leert je welke strategieën en technieken effectief zijn om het probleem mee aan te pakken. Educatieve materialen zijn mogelijk ongeschikt of onvoldoende om studenten de juiste vaardigheden mee te geven. Interactieve kookworkshops zijn misschien beter. Opnieuw heb je evidentie nodig die je zal ondersteunen zodat je optimale kansen hebt op een effectieve methodiek.
De keuze van de juiste implementatieaanpak
De methodiek die je ontwikkelt, moet ook effectief gebruikt worden door de einddoelgroep. Anders heeft die weinig zin. Maar een methodiek implementeren, hoe doe je dat? Op welke intermediairs zet je in, en hoe ondersteun je hen? Ook hier is bewijs dat je implementatieaanpak ondersteunt belangrijk.
Wat als de verschillende soorten evidence elkaar tegenspreken?
We raden aan om altijd de drie vormen van evidentie mee te nemen, en op basis daarvan beredeneerde keuzes te maken. Maar wat als bronnen (wetenschappelijke literatuur, intermediairs, einddoelgroep) je ander, soms tegengesteld, bewijs opleveren?
Ga dan eerst na of de bronnen elkaar misschien gewoon op een oppervlakkig niveau tegenspreken. Want er kan wél consistentie zijn op een dieper niveau. Een hypothetisch voorbeeld: uit de wetenschappelijke literatuur leer je dat de belangrijkste drempel voor voldoende beweging het gebrek aan mogelijkheden tot actieve verplaatsing is (vb. tussen woonplaats en werk), terwijl je via interviews met de einddoelgroep begrijpt dat gebrek aan beweging en sport in de eerste plaats ligt aan het feit dat er te weinig betaalbaar beweegaanbod is. Twee andere bevindingen, maar toch gaan ze beide terug naar dimensies van toegankelijkheid, namelijk: te weinig toegankelijke infrastructuur voor actieve verplaatsingen en te weinig betaalbaar lokaal beweegaanbod.
Welke soort evidence weegt dan het meeste door?
In een aantal gevallen zullen bronnen elkaar echt tegenspreken. Welke bron je dan voorrang geeft, hangt af van waarvoor je precies bewijs zoekt. Wil je inzicht in de waarden van de einddoelgroep? Hecht dan het meeste belang aan wat je verneemt van leden van de einddoelgroep zelf, eerder dan aan de wetenschappelijke literatuur. Zoek je bewijs voor je implementatieaanpak, dan zijn intermediairs je belangrijkste bronnen en hecht je het meeste waarde aan data die je haalt uit interviews of gesprekken met hen, eerder dan aan data uit wetenschappelijke literatuur. Wetenschappelijke literatuur weegt dan weer het zwaarst door wanneer je bewijs zoekt over de effectiviteit van een bepaalde interventie of methodiek.