Een projectaanvraag moet aan een aantal voorwaarden voldoen om ontvankelijk te kunnen zijn. Als het project ontvankelijk verklaard wordt, wordt het op zes inhoudelijke criteria beoordeeld. Die zullen bepalen welke projecten goedgekeurd worden en bijgevolg een subsidie zullen krijgen.

Hieronder worden de ontvankelijkheidscriteria opgelijst die zullen bepalen of een project in aanmerking komt voor een beoordeling.

  • De indiener dient rechtspersoonlijkheid te hebben en gesitueerd te zijn in het Vlaams Gewest. Organisaties gesitueerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het Waals Gewest kunnen geen steun ontvangen in het kader van deze oproep, tenzij de organisatie aan volgende voorwaarden voldoet: de organisatie heeft een hoofdzetel buiten Vlaanderen (in Brussels Hoofdstelijk Gewest of Waals Gewest), maar kan aantonen dat:
    • de middelen aangewend worden voor Nederlandstalige medewerkers of een Nederlandstalige organisatiestructuur (unicommunautair Vlaamse instellingen); óf
    • dat de medewerkers tewerkgesteld zijn in de Vlaamse vestiging.

  • Er mag slechts 1 aanvraag per organisatie ingediend worden.

  • Personeelskosten en werkingsmiddelen kunnen ingebracht worden in de raming. De tussenkomst voor materialen is echter minimaal en enkel mogelijk als dit noodzakelijk is voor de goede uitrol van het ingediende project.

  • Dubbele financiering is uitgesloten, maar de impact van het project mag vergroot worden door een koppeling te maken met eigen en/of andere financieringsbronnen/projecten.
    Er mag in geen geval dubbelfinanciering* gebeuren voor dezelfde prestaties met een andere subsidie. De impact van het project mag wel vergroot worden door een koppeling te maken met eigen en/of andere financieringsbronnen/projecten.
    *Onder dubbelfinanciering wordt verstaan: het financieren van eenzelfde opdracht via verschillende financieringsbronnen. Bijvoorbeeld: als er in het verleden al middelen aangevraagd werden via de ESF-oproep ‘Opleidingen telewerk’ voor het aanbieden van een opleiding aan telewerkers, dan kan diezelfde opleiding niet opnieuw opgenomen worden in deze projectaanvraag.
    Het bijkomend financieren van onderdelen die aansluiten bij de projectaanvraag via eigen middelen of andere (subsidie)middelen kan wel. Bijvoorbeeld: er wordt al gebruik gemaakt van een Werkbaarheidscheque voor de opmaak van een telewerkbeleid. Het indienen van een innovatief project voor de gezondheidsbevordering van telewerkers, dat aansluit bij het verder uit te bouwen telewerkbeleid, is een mogelijkheid.
    Hierbij wordt ook verwezen naar bestaande oproepen, zodat nagegaan kan worden of het project mogelijk aan de voorwaarden voldoet om gebruik te maken van een Werkbaarheidscheque of ESF-oproep ‘Drive’.

Als het project in aanmerking komt, wordt het projectvoorstel inhoudelijk beoordeeld.

  • Het project richt zich naar telewerkers als finale doelgroep. Hieronder verstaan we de grote groep werknemers die sinds het begin van de coronacrisis, al dan niet verplicht en 1 tot meerdere dagen per week, van thuis uit werken. Het aantal telewerkers blijft na de coronacrisis waarschijnlijk groter. Het project richt zich niet naar mobiele telewerkers (bijv. vertegenwoordigers, technici, thuisverpleegsters, etc.). Er wordt ook rekening gehouden met werknemers in maatschappelijk kwetsbare situaties. Het toepassen van het principe van proportioneel universalisme kan hierbij helpen.

  • De focus van het project ligt op implementatie, niet op het uitwerken van nieuwe methodieken. Een nieuwe methodiek kan enkel worden uitgewerkt als bestaande methodieken onvoldoende bruikbaar zijn voor de beoogde doelen.

  • Het project is erop gericht impact te hebben op het vlak van de mentale én fysieke gezondheid van telewerkers. De gezondheidsvaardigheden van telewerkers worden hierbij verhoogd. Het project is resultaatgericht, waarbij duidelijke doelstellingen vooropgesteld worden. Op basis van het eindresultaat van het pilootproject, moeten lessen getrokken kunnen worden uit de ervaringen. Denk bijvoorbeeld aan het formuleren van concrete richtlijnen, het samenstellen van een portfolio of het inspireren van andere organisaties om in te zetten op gezondheidsbevordering.

  • Het project moet één of meerdere bestaande preventiemethodieken gebruiken. Inspiratie vind je op de website preventiemethodieken.be. Andere preventiemethodieken uit binnen- en buitenland worden toegelaten, op voorwaarde dat de onderbouwing voldoende aangetoond en gemotiveerd wordt. Organisaties kunnen desgewenst bij de (partner)organisatie die de methodiek ontwikkelde, het Logo of het CGG, advies inwinnen over hun voorstel. Bij methodieken uit het buitenland moet bovendien aangegeven worden op welke manier ze over te nemen zijn in een Vlaamse en lokale context. De methodieken kunnen aangepast worden aan de noden van telewerkers. Het is ook mogelijk om meerdere methodieken te combineren.

  • Er wordt ingezet op een goede mix van preventiestrategieën: educatie (informeren en sensibiliseren), omgevingsinterventies (fysieke en sociale omgeving), afspraken en regels, en zorg en begeleiding. Op die manier worden de verschillende determinanten van gedrag aangesproken.

  • Het moet gaan om innovatieve projecten, die vernieuwend zijn op vlak van toepassing van de preventiestrategieën, in aanpak, samenwerking, afbakening/benadering van de doelgroep, acties, nieuw aanbod of een originele toepassing van de methodiek … Innovatief kan ook slaan op het verbeteren van bestaande methodieken, zodat deze beter ingezet kunnen worden bij de einddoelgroep.

  • Het ingediende project moet kaderen binnen een groter geheel en structureel verankerd worden, of de voorwaarden moeten aanwezig zijn om dit te doen, zodat het zich leent tot structurele verankering. Structurele verankering kan bijvoorbeeld binnen het preventief gezondheidsbeleid van de onderneming, via aansluiting bij bestaande beleidsplannen (welzijn, hr, MVO), via een inbedding in andere meerjarenplannen of binnen bestaande netwerken of samenwerkingsverbanden, of binnen een brede aanpak rond werkbaar werk. Het project is toekomstgericht, leent zich tot inbedding in de reguliere werking of in bestaande netwerken of samenwerkingsverbanden en levert in die zin zoveel mogelijk duurzame resultaten op. Indien het project, na positieve evaluatie door de betrokken actoren, duurzaam verankerd kan worden, hoort hier mogelijk ook duurzame financiering bij.

  • Deskundigheid is aanwezig binnen de organisatie of wordt aangetrokken via samenwerking met partners. In die zin wordt samenwerking met relevante partners sterk aangemoedigd.

  • Er wordt voldoende ingezet op participatie, waarbij de betrokkenheid en inspraak van de doelgroep binnen het project zo hoog mogelijk zijn bij ontwikkeling, uitvoering en evaluatie. De mate van betrokkenheid kan afgetoetst worden via het participatiesnoer.

  • Er worden concrete SMART-evaluatiedoelstellingen opgesteld in functie van de tussentijdse en eindevaluatie. RE-AIM kan eventueel inspiratie en ondersteuning bieden. De inhoudelijke voortgang en financiële rapportage worden op basis van de geformuleerde mijlpalen en doelstellingen getoetst. De concrete rapportageverplichting en evaluatierichtlijnen kan je bij FAQ nalezen.

  • De planning is duidelijk en goed afgebakend. De begroting is in verhouding met het ingediende project.

Bij de uiteindelijke keuze van de goedgekeurde projecten zal de jury er ook rekening mee houden dat het geheel van de goedgekeurde projecten voldoende evenwichtig is (bijv. voldoende evenwichtig of divers naar thema, aanpak, schaal, …).

Voor het goedkeuren van de projecten en bij de uitvoering wordt de ethische code uit de preventiesector gehanteerd. Er kunnen dan bijvoorbeeld bijkomende afspraken gemaakt worden over de externe communicatie.