Onderzocht: waarom spelen kinderen niet meer buiten?

27.09.2022

De Wereldgezondheidsorganisatie is duidelijk: buitenspelen is levensnoodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. Toch zijn kinderen steeds minder vaak op straat, in het bos of het speelplein te vinden. Waarom is dat zo? En wat zijn de gevolgen daarvan? Twee nieuwe studies onderzochten het buitenspelen.

Het is een onthutsend cijfer: in 2019 speelden maar liefst 70% minder kinderen op straat dan in 1983. Dit is bovendien maar een gemiddelde: speelkansen kunnen verschillen van wijk tot wijk. Sommige kinderen in deze 21ste eeuw kunnen zelfs nooit buitenspelen, omdat ze geen toegang hebben tot speelruimte en beweegaanbod in de buurt, en opgroeien in armoede en in kleine appartementen.

Buiten spelen is nochtans absoluut noodzakelijk voor de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van onze kinderen. Bovendien is het een fundamenteel kinderrecht. Het belang van buiten spelen en het contact met de natuur heeft daarom sterk aan belang gewonnen in de vernieuwde Vlaamse beweegaanbevelingen. Daarin krijgen professionals en overheden de expliciete boodschap dat kinderen en hun ouders intensiever moeten ondersteund worden naarmate ze kwetsbaarder zijn en meer drempels voor beweging ervaren.

Buiten spelen = meer bewegen

Waarom kinderen al dan niet buitenspelen, blijkt uit twee recente studies. De eerste is van de Universiteit van Glasgow. Daarin bekeken de onderzoekers het effect ervan bij peuters en kinderen van 2 tot 7 jaar binnen de context van kleuterscholen en de kinderopvang.

Wat meteen opvalt in deze studie, is het verschil in tijd: peuters en kinderen die buiten spelen, bewegen dubbel zo lang aan een matige tot hoge intensiviteit dan zij die binnen spelen. En ook: hoe meer beweegruimte, hoe meer minuten bewegen. Volgens het onderzoek zijn buitenspeelplekken in deze setting idealiter tussen 500 en 900 m² groot. Ook klein buitenspeelmateriaal zette kinderen aan tot langer spelen.

60 elementen die buitenspelen beïnvloeden

De tweede studie komt van het Nederlandse Mulier Instituut. Dit rapport richt zich op kinderen tussen 4 en 12 jaar en geeft een lijst met 60 elementen die het buitenspelen kunnen beïnvloeden. Het geslacht is er daar één van, want meisjes blijken beduidend minder buiten te spelen. Kinderen die meer autonomie krijgen van de ouders, zijn dan weer vaker in de tuin of op het speelplein te vinden. Dit geldt ook voor kinderen die op jongere leeftijd al de voordelen van buitenspelen hebben ervaren.

De omgeving is ook bepalend voor speelkansen. Vriendjes en familie, het zien van andere spelende kinderen in de buurt maakt dat kinderen sneller naar buiten trekken. Dit geldt ook voor kinderen met ouders, broertjes en zusjes die positiever staan tegenover buitenspelen, of die vaker meespelen.

Minder speelkansen zijn er voor kinderen met ouders in kwetsbare situaties, bijvoorbeeld met een beperking of lage socio-economische status. De publieke ruimte is ook van belang. Veel natuur en parken, veel (natuurlijke) speelplekken in de buurt, samen naar het park kunnen gaan: het blijken sterke speelprikkels. Net zoals de indruk die ouders hebben van de buurt. Vinden papa en mama de omgeving netjes en veilig en zijn er verschillende wegen om veilig te stappen en trappen, dan zullen hun kinderen sneller buiten te vinden zijn.

Bovenstaande factoren kunnen elkaar bovendien onderling beïnvloeden en verschillen per wijk, volgens het Instituut. Een oud gezegde luidt: “It takes a village to raise a child”. Ook deze studie bevestigt dat ouders, professionals en overheden uit meerdere beleidsdomeinen samen kunnen bouwen aan meer buitenspeelkansen.

Tekst door dr. Ragnar Van Acker
Senior stafmedewerker beweging & sedentair gedrag