Reflectieve drijfveren sturen je voedingskeuzes op een bewust en rationeel niveau. Je kiest voor een bepaald voedingsmiddel, en hebt daar op dat moment je redenen voor. Wat die reden is, kan dan nog erg verschillen: omdat je bijvoorbeeld iets gezonds wil eten, of omdat je een nadenkt over de impact van je voedingskeuzes op de planeet.

Uitkomstverwachtingen, attitudes en risicopercepties

Reflectieve drijfveren komen voort uit je rationele en bewuste gedachten. Dat kunnen bijvoorbeeld uitkomstverwachtingen zijn die je hebt ten opzichte van gezond eten, zoals: als ik gezond eet, zal ik mij beter voelen. Constructen die nauw samenhangen met deze uitkomstverwachtingen zijn bepaalde attitudes en risicopercepties. Zo kunnen attitudes, nl. de houding die iemand heeft tegenover bepaalde voeding, mee bepalen of er gezond gegeten wordt. Voorbeelden daarvan zijn positief staan tegenover gezonde voeding, water niet lekker vinden, …. Risicopercepties zijn inschattingen die mensen maken van het risico op een bepaald gezondheidsprobleem en de ingeschatte ernst daarvan. Bijvoorbeeld: door te veel gesuikerde frisdrank te drinken, is mijn risico op de ontwikkeling van diabetes type 2 hoger.

Uitkomstverwachtingen en overtuigingen op korte termijn blijken over het algemeen meer invloed te hebben dan uitkomsten op lange termijn. Zo zijn smaak, verzadiging en genot belangrijke kortetermijnuitkomsten. Gezondheid is een tweede belangrijke categorie van uitkomstverwachtingen die belangrijk is voor de voedselkeuzes van mensen. Toch gaf 57% van de ondervraagde Europeanen aan zelden of nooit compromissen te sluiten over de smaak om meer gezonde keuzes te maken, in een studie rond attitudes en acties die eetgedrag bepalen. Uitkomstverwachtingen/attitudes inzake gezondheid zullen bovendien ook voornamelijk van invloed zijn op eetgewoontes wanneer er een effect op korte termijn wordt waargenomen. Zo zullen mensen snel negatieve attitudes ontwikkelen t.o.v. voedingsmiddelen die bijvoorbeeld allergische reacties uitlokken. Bij ‘de lege calorieën’ (bv. chips, chocolade, fastfood) wegen de kortetermijnvoordelen zoals de smaak en een comfortabel verzadigingsgevoel dan weer meer door dan de langetermijnvoordelen, zoals het voorkomen van hart- en vaatziekten.

Het gebruiksgemak is een derde belangrijke factor die voedselgerelateerde attitudes mee kan bepalen. Zo gaf 42% van Europese consumenten uit de hierboven vermelde studie aan dat het gebruiksgemak van voedingsmiddelen voor hen voorrang heeft op het gezondheidsaspect. Dit wijst nogmaals op de samenhang tussen individuele determinanten, zoals attitudes, en omgevingsfactoren, zoals de manier waarop het aanbod is gepresenteerd (bv. gemakkelijk en snel te consumeren). Ook al is iemand er bijvoorbeeld van overtuigd dat een zelfbereide maaltijd rijk aan groenten gezonder is, toch kan hij of zij omwille van het gemak naar een minder gezonde kant-en-klaarmaaltijd zoals pizza grijpen.

Uit het Europese Pan onderzoek (PAN EU Survey) rond de attitudes van consumenten over gezonde voeding, blijkt dat vooral vrouwen, ouderen en hoger opgeleiden ‘gezondheidsaspecten’ belangrijk vinden. Mannen selecteerden vaker ‘smaak’ en ‘gewoontes’ als belangrijke determinanten van hun eetgedrag. Ook jongeren duidden ‘de smaak van een voedingsmiddel’ als de belangrijkst factor aan die hun eetgedrag bepaalt.

Wat de risicoperceptie betreft, zien we dat mensen nogal optimistisch kunnen zijn over hun eigen eetpatroon. Zo toonde een Europese studie aan dat een groot deel van de populatie denkt dat hun eetpatroon al gezond is, terwijl dit niet het geval is. Dit wijst er ook op dat mensen hun eigen risico op gezondheidsproblemen ten gevolge van hun eetpatroon te laag inschatten en ook de nood niet inzien om hun eetpatroon aan te passen. Het is dan ook aanbevolen om het bewustzijn rond het eigen eetgedrag te verhogen (bv. rond voedselkeuzes, de porties die ze eten, bereidingswijzes), vooraleer mensen verder kunnen gemotiveerd worden om hun gedrag aan te passen.

Bij het eten van minder vlees liggen naast de verwachte voordelen zoals positieve smaakervaringen, waargenomen gemak, vertrouwdheid en gezondheid ook milieuaspecten aan de basis van attitudes en intenties om de vleesconsumptie te minderen. De milieu-impact is echter maar voor een kleine groep de hoofdreden om minder vlees te eten. De invloed op het milieu is een sterker motief voor flexitariërs en mensen die minder vlees willen eten dan voor vegetariërs en veganisten. Die laatste zijn meer gemotiveerd door het gezondheidsaspect en dierenwelzijn.

Sociale rol en identiteit

De sociale rol of identiteit verwijst naar de mate waarin iemand vindt dat gezond eetgedrag past binnen de eigen identiteit, en binnen de typische gedragingen en kenmerken die horen bij een of meerdere (sociale) rollen die hij of zij bekleedt (Bron: overzicht-gedragsdeterminanten-update-2020.pdf (gezondleven.be)). Rond de link tussen de sociale rol/identiteit en voedingskeuzes is minder onderzoek uitgevoerd, maar voor verschillende persoonlijke waarden werd aangetoond dat ze gerelateerd zijn aan eetgedrag. Zo kunnen mensen zichzelf bv. als ‘gezondheidsbewust’, ‘milieubewust’ en/of ‘diervriendelijk’ beschouwen. Dit soort persoonlijke normen kunnen specifieke voedingsgewoontes veroorzaken zoals gezonder eten, het kiezen voor biologische geteeld voedsel of het aannemen van een plantaardig voedingspatroon.

Eigen-effectiviteit

Eigen-effectiviteit refereert naar de perceptie over het kunnen inzetten van de eigen competenties om gezond te eten (Bron overzicht-gedragsdeterminanten-update-2020.pdf (gezondleven.be)). Bijvoorbeeld: jezelf in staat zien om meer plantaardig te eten, ook als je vrienden dat niet doen. Iemand die zelfverzekerd is dat hij/zij gezonder kan eten, zal meer gemotiveerd zijn. Ook als hij/zij geconfronteerd wordt met barrières. Eigen-effectiviteit is wel gedrag- en contextspecifiek. Zo kan iemand zelfverzekerd zijn om minder te snoepen, maar niet om meer fruit te eten. Of kan iemand zelfverzekerd zijn om thuis meer groenten te eten, maar niet bij het uit eten gaan. Ook hier zien we opnieuw een sterke relatie met zowel andere individuele determinanten, bijvoorbeeld voedselvaardigheden, of omgevingsdeterminanten, zoals het aanbod of de invloed van anderen in verschillende settings.

Doelen en intenties

Doelen en intenties zijn mentale voorstellingen van uitkomsten of eindresultaten die de doelgroep wil bereiken, en de intentie om hiervoor bepaalde stappen te zetten. (Bron: overzicht-gedragsdeterminanten-update-2020.pdf (gezondleven.be)). Denk bijvoorbeeld aan de intentie om meer plantaardig te eten. Uit onderzoek blijkt dat de bovengemelde (motivationele) determinanten, zoals attitude en eigen-effectiviteit, voornamelijk de intentie om een gedrag te veranderen positief kunnen beïnvloeden. Maar deze intenties vertalen zich daarom niet automatisch in gezonder eetgedrag. Dit noemen we de “intention-behaviour-gap”. Om de kloof tussen gemaakte intenties en eetgedrag verder te overbruggen, is het volgens determinantenmodellen zoals het Health Action Approach Model belangrijk om in te spelen op meer actiegerichte determinanten. Denk daarbij aan het reguleren van het eigen eetgedrag via bv. actie- en copingplanning. Dit zijn competenties die verder in deze tekst meer in detail besproken worden.

Determinantenmodellen (bv. het ASE-model) of interventies die enkel op reflectieve drijfveren en bepaalde competenties gebaseerd zijn, gaan er echter ook te veel van uit dat gedrag het resultaat is van iemands intenties en mogelijkheden, inclusief barrières. Daarnaast leggen deze modellen de klemtoon op rationele denkprocessen als voorspellers van eetgedrag. Intussen is uit onderzoek duidelijk gebleken dat niet elk gedrag gepland is of het gevolg is van weloverwogen en doordachte keuzes. Zo kunnen nudges iemand op subtiele wijze leiden naar gezond, veilig of milieubewust gedrag, zonder daar een bewuste intentie voor aan te spreken.